Niet worden gegeten

De appel die van de boom valt
en niet wordt gegeten

maar vergeten. Hoe lang
hou je dat vol?

De kerstboom, lelijk eendje
dat vrucht draagt, maar niettemin

niet wordt opgetuigd: had het zin?
Terug naar het begin: de appel.

Ik stamp tegen je buik,
omdat ik onraad ruik.

© Danny Habets, 2007, 2011.

Parijs, 12e eeuw

Je las mij de les, een sententie
die mij deed tuimelen om mijn as;
je beseft niet hoe nieuw dit was,
zo redelijk en boven elke consequentie.

Wij gooiden stenen naar de meester,
waar ons bescheiden buigen paste,
maar aangevuurd door wat verraste,
werden wij geen graad bedeesder.

Het was te groot, laaide hoog, te hoog.
Hoeveel waarheid houdt je droog?
Het helpt dat ik niet kijken hoef.

De as die op mijn tong nasmeulde,
brandde alle schuld uit, dat ik heulde
met je les, die alles ondergroef.

© Danny Habets, 2007, 2011.

Deus ex machina

 
 
Voorbij de wegen,
denkend langs het spoor-
slags aanvaarde leven /
zegenrijke beeldbuis
vol sneeuw,
testbeeld van herinnering en
bediend op afstand /
strijkt hij langs de
randen van de nacht.
 
 
Een waterwerk –
maagdarmkanaal van de emotie
en merkteken bij de vleet –
slaat open, zoals
een zorgvuldig irrigerend
systeem, computergestuurd,
mooi weer speelt,
het bevruchten in tranen
niet kan laten en daarmee
zijn eigen huilbui voortbrengt,
(zonder reden).
 
 
Hij worstelt in directories,
zijn leven speelt zich
omhoog (Halleluja!),
de bomen in
de takken uit, en
een steeds repeterend geluid
blaast zich als een bolero
op / de dans ontsprongen
op dat nippertje, op
de randen van de nacht
een losbandig leven.
 
 
Beeld en scherm gaan
weer uit elkaar.
De pixels doven;
het kermen van het scherm
is niet voor dovemansoren:
statisch herovert de nacht
zijn rechten op de stroom.
 
 

© Danny Habets, 1997, 2011.

Drie haiku’s

Regen

Het water voedt in
een ogenblik de planten die
uren reikhalzen.

 

Overdaad

Een overdaad. Men
regent binnen alsof het
niets is. Na jaren.

 

Morgen

En morgen is het
cliché dat nooit ontwikkeld
wordt; het is de tijd.

 

Zweten

#

(variaties op een thema)

DE BOMEN ZWETEN ZICH
een ongeluk; twee doden
in een file verderop; stigmatiserende
sporen vergroten

het raadsel, nu jij hier voor
mij aan tafel zit, mijn gapende
ogen de wonden vergroten, de wonden door
mijn woorden (laat de slapenden

toch slapen!); de hitte
maakt je ongemakkelijk; ik geloof
niet – en ik ga even verzitten –

dat ik je kennen kan; vergeten
we de regen die het vuur dooft,
maar jij laat de bomen regenwater zweten.

=====

AAN TAFEL ZITTEN ZWETEN OMDAT
het eten zo heet is en scheten
laten; aan tafel zitten omdat
er samen wordt gegeten;

nog steeds gaat een schaal
rond; totale verwarring wanneer
gegeten wordt: die taal,
die gebaren kennen we niet meer;

de bomen zweten zich buiten
een ongeluk; de zinderende zon
verzon een grapje en liet wat moois bloeien;

de hitte, die zich binnen uitte
inde zijn tol: iedereen kon
zien hoe het melanoom bleef groeien.

=====

TOTALE VERWARRING TIJDENS HET SLAPEN; VERGROTEN
raadsels zich moedwillig in bed, ze verhogen
ook de bloeddruk; en het aantal doden
onder mijn weer- en woordeloze ogen;

je hebt je goedje in Turijn gelaten
laten liggen; het was te heet
gekleed, maar in welke gebaren en gewaden
vang ik nu het kostbare zweet

en bloed; de hoge populieren
zweten hun tranen weg; er staat brood
op de tafel; wat valt er te vieren

als we allemaal weer wakker dreigen
te worden; het lichaam slaat
toe; zal het zich dan tot eten neigen?

Een laagje letters

GESCHIEDENIS 1

een dun wit vlies
dat, vervaagd van niets,
een schaduw openblies:

dit totale, ondoordachte laagje
letters, dat brandt
van vorige eeuwen (in een heimwee
naar verleden),
dat doden bedekt
en steden ontluistert.

=====

GESCHIEDENIS 2

De vertraagde namen bewaren
de vrede
in een Korinthische zuil,
omoorlogd, gebrandschat en verleid.

Alles schikt zich naar ze,
tot in verbeelding toe,

en wat onafgebroken is
afgebroken –

=====

GESCHIEDENIS 3

De woorden vermoorden de doden.
De waarden mismaken de daden,

en wat onafgebroken is
afgebroken,

tot in verbeelding toe.

=====

MET DE GRIEKSE SLAG

De oorlog is bijna de vijand
van de mens. Hij zwijgt
tussendoor. In een ander land
neigt zich een gat.

Ladders stellen zich aan stallen
vol staalgekletter. Mensen vallen
uit de oorlog. De vijand maakt
zich vanzelf los, uit de oorlog,

in een ander rijk,
een andere tijd; en toch gelijk
zijn zij aan de vele velen.

=====

DE GESCHIEDENIS HERHAALT ZICH

sufgelezen woorden bladeren af
wat nog te lezen valt –

Verkleurd

Je bestaat slechts in zwartwit
als je aan het treinraam zit.

Waar ga je heen als je besmuikt kijkt
en de stationsklok tersluiks ontwijkt?

De tinten grijs kunnen je van de wijs
brengen (elke herinnering heeft z’n prijs).

Waar heeft je hartje sneller voor geklopt,
nu het zo keurig en op tijd is gestopt?

Sissend komt de trein tot stilstand,
en jij bent in een ander land.

Je verstuurt geen ansichtkaart,
ook niet als de lucht is opgeklaard.

Hoe meer je kleurt, des te meer dood
vloeit uit het genadeloze potlood.

 

© 2011 Danny Habets

La città ideale

#

1

Open de deur zonder licht, je vindt
een kind, gebukt onder het gewicht
van zware boeken. O, te snoepen
aan dit onvermijdelijk genoegen!

Hij krijgt nu langzaam een gezicht:
de vader groeit uit het kind,
en hij maakt school. Wat onvoldoende
lijkt, maakt hij onmiddellijk goed.

Gisteren liep ik met mijn eendagsbaard
langs het gebouw waar ik vertoefde.
Alleen de gevel stond nog recht.

Men had de jaren in een moment geslecht.
Ik heb nog eenmaal door de gang gestaard
en gedacht dat ik niet meer hoefde.

2

Dit antwoordde hij: dat jij in deze
abnormale toestand hebt verkeerd,
in deze stad, waar in wezen
de tijd stilstaat en wordt beheerd,

dat is vrij bijzonder gezien de lijnen
en momenten die om het monument
zijn uitgezet: het zijn de fijne
draden waar je oog aan went.

Er is geen mens te zien, het is te vroeg.
En ik geloof: ’t is nog niet streng genoeg.
Teveel lijnen telt het voorportaal.

De hemel weet wat strengheid is: een lijn
die een andere doorkruist. Het kan niet zijn.

(Geen enkele stad is ideaal.)

© 1994, 2011 Danny Habets

“Marie, hold on tight. And down we went”

Dat we omlaag gingen met een rotvaart
over de sneeuw, denkend
dat de eeuwigheid op ons geen vat
had; dat zwenkend

moment.

Het landschap, schat, dat
aan de rand omhooggetuimeld is, gekarteld
zich naar binnen plooit, dat subarctisch
gelijkende, en zich de hemel inscheurt,
– kijk deze poolvos dansen op de toppen van het land –
is waar wij omhooggleeën in het verleden.

Hou je vast, je glijdt eraf, en wat
gebeurt er dan? Je slijt, je kaatst nog enkele
momenten tegen de glaciale dalen aan alvorens je geland
raakt, en dan ontwaak je uit deze slaap.

In de stadstaat wordt de herinnering
vermenigvuldigd met een aantal kanalen; de gevaren
van sleetje-razen worden uiteengerekend
en gemeten en de uitkomst is: dat niks
verkeerd is, en in de bergen ben je vrij.

Winterlicht

Een aarde mist. En licht verkleint
Het perspectief. Het statief groeit aan
Vanaf de bodem; langzaam gaan
Ze naar de maan. De glans verschijnt

Momenten strak. Instinctueel
Verveelt een man zijn donk’re handen;
Hij legt het aan. Langs tranenwanden
Strijkt hij met wanten van fluweel.

Ontknoping wacht. De rijpe nacht
Berooft het dier van zijn verstand.
Hij staat nu aan de andere kant.

De eerste sneeuw bevracht de gracht
Met lente al – een slag vooruit:
Het winterlicht, dat opent, sluit.

© 1991, 2011 Danny Habets