Enkele jaren geleden reisde ik met de streekbus van mijn dorp naar het station in de stad. Omdat dat nogal bewerkelijk was en ik in de winter regelmatig een half uur of langer heb staan blauwbekken, ben ik daar, zelfs na enige vasthoudendheid, mee opgehouden. Tijdens die busrit stapte in een van de volgende dorpen altijd een man in, eveneens forens, die mij vanwege zijn verschijning fascineerde.
Zodra ik namelijk de man zag, werd ik spontaan overvallen door een behoorlijke dosis medelijden zonder dat ik daar nu een heel evidente reden voor had. Hij leek een specimen van “hardwerkend Nederland”, was niet opperbest gekleed maar viel daarmee ook niet echt uit de toon. Of toch? Een wat belegen pakbroek, een opvallend onopvallende jas, de haren strak in een scheiding gekamd, kortom alles in een poging om er netjes uit te zien. Hoe kwam het dan toch dat hij er enigszins verloederd, maar niet hopeloos, uitzag? Was het zijn gezichtsuitdrukking, of wellicht dat gehele, wat onhandig grote hoofd? Hij leek niet blij. Hij zei zelden een woord, wellicht heb ik één keer een glimlach gezien. Er ging altijd een enorme droefenis van hem uit, het hoofd een beetje naar voren gebogen. Een brave burger die zich elke dag weer naar zijn werk sleept – of is dat eigen projectie van mij?
Vanmorgen zag ik de man plotseling vóór mij lopen, op eerdergenoemd station, zijn blik en kleding nog ongeveer gelijk. Maar er viel me meteen iets heel sterk op: de rest van zijn lichaam leek zijn hoofd te zijn achternagegaan in het naar voren hangen. Hij liep nu bijna volledig krom. Zou hij zo onder het leven gebukt gaan dat hij steeds dieper is gaan doorbuigen? Of is het eenvoudigweg een fysieke kwaal? Het lichaam van de man is letterlijk en figuurlijk een vraagteken geworden. Welke vraag zou het uitspreken?