Wie niet voor ons is, is tegen ons. Denken in binaire opposities is een hardnekkige menselijke gewoonte. Het vervelende van dit soort absolute elkaar uitsluitende tegenstellingen is, dat het de deelnemers aan discussies gijzelt.

Je behoort tot de wokisten of tot de racisten. Onzin natuurlijk, de meeste mensen zijn geen van beide en de tegenstelling is een vals dilemma. Wat er echter gebeurt, althans op de online fora en podia, is dat sommigen meegaan in de woke-frames, of er te weinig weerstand tegen bieden, uit angst om voor racist te worden uitgemaakt; anderen – wellicht uit weerzin tegen het wokisme – laten zich erg gemakkelijk verleiden tot racistische en discriminerende uitspraken, wat uiteindelijk weer de tegenpartij voedt: “Zie je wel, allemaal racisten!” Deze extremisten aan beide zijden vormen elkaars brandstof, hebben elkaar nodig, maar geen enkele discussie wordt ermee vooruit geholpen en geen enkel nader inzicht mee verkregen, terwijl de derde positie zo voor de hand ligt: gedraag je, behandel iedereen met respect, bestrijd daadwerkelijk bestaande onrechtvaardigheid en draaf niet zo door.

Ook in de discussies over de coronamaatregelen roeren twee kampen zich het heftigst: aan de ene kant de virusontkenners, bagatelliseerders (“het is maar een griepje”), geflipte dansleraren en populistische politici die om het hardst dingen om de volksgunst; aan de andere kant de gezagsgetrouwe burgers, die volledig vertrouwen op de expertise van specialisten en de oordeelkundigheid van politici. De strijd tussen deze twee uitersten is er een van alles of niets: je bent vóór of tegen de maatregelen, alle maatregelen wel te verstaan. Ook hier is er een derde positie mogelijk die veel meer voor de hand ligt, maar deze redelijkheid bedient zich minder van geschreeuw en onzin en neemt dus veel minder een plaats in binnen het maatschappelijke debat: ja, we hebben te maken met een pandemie, een voor sommige groepen gevaarlijk virus, dat voor onnodig lijden en sterfte zorgt, dus we moeten er iets aan doen. Daar staat tegenover dat niet alle maatregelen deugen. Tussen ontkenningswaanzin en paniekvoetbal is er wel degelijk een weg van verstandig, proportioneel en rechtvaardig handelen.

Enkele coronamaatregelen beperken onze persoonlijke (en letterlijk: bewegings)vrijheid in verregaande mate, vrijheden waaraan in een rechtsstaat nooit getornd zou mogen worden (zie ook de column van Maxim Februari in NRC van 30 maart 2021, die ik volledig onderschrijf). De onderbouwing dat het bij de pandemie om een noodtoestand zou gaan (zonder dat deze overigens ooit formeel is ingesteld) snijdt geen hout. De oorlogsretoriek van het kabinet en het beeld van het virus dat als een tsunami ons overspoelt, doet geen recht aan de daadwerkelijke situatie, waarin we inderdaad met een zeer schadelijk virus te maken hebben, dat we zoveel mogelijk moeten indammen, maar niet waarbij er urgentie van minuten of uren is. Proportionaliteit, effectiviteit en schadelijke bijwerkingen van de maatregelen zouden een veel belangrijker onderdeel moeten vormen bij de aanpak van de crisis. Deze zou niet alleen vanuit medische invalshoek benaderd moeten worden. De voornaamste steen des aanstoots is de avondklok, een maatregel die naar mijn smaak thuishoort in totalitaire staten en niet in een democratische rechtsstaat. De overheid bepaalt wanneer wij wel en niet in de buitenlucht mogen vertoeven? Als ik als burger mij tijdens spertijd buiten mijn huis bevind, heb ik iets uit te leggen! Dat zou niet het geval moeten zijn, de almachtige overheid dringt hier in het privédomein van de burger.

Wat mij in toenemende mate verbaasd heeft, is dat ook slimme, intelligente en empathische mensen zich lijken te hebben laten gijzelen door de hierboven uiteengezette valse tegenstelling tussen ‘wappie’ en ‘alarmist’, met name in de discussie over de avondklok. Uit angst om te worden aangezien voor onvoorzichtig, idiote wappie of ouderenmoordenaar, kiezen veel mensen het veilige standpunt: laten we ons nu toch maar aan die avondklok houden en niet zo zeuren.

Daarbij worden o.a. de volgende argumenten gehanteerd:

  1. Het tijdelijke argument: “Het is maar voor even.”
  2. Het pragmatische argument: “Ach, ik kom ’s avonds toch nooit buiten.”
  3. Het utilistische argument: “Het zal toch wel helpen (al is het maar een beetje).”
  4. Het valse dilemma: “Aan die vrijheid van jou wil jij levens opofferen?”
  5. De stropop: “Jij hebt liever een Bolsonaro aan het roer!” (met het gruwelijke beeld van de grote hoeveelheid doodskisten in het achterhoofd)
  6. Guilt by association: “Ja, idioten als Willem Engel zijn tegen de maatregelen.”
  7. De tu quoque / whataboutism: “Wat heb jij eigenlijk bijgedragen aan de bestrijding van de pandemie?”
  8. Het gezagsargument: “Zo’n viroloog weet het echt wel beter dan jij hoor!”. Variant (schamper uitgesproken): “Nederland kent plotseling 17 miljoen virologen.”

Een aantal van deze redeneringen zal ik hieronder nader onder de loep nemen.

Laten we beginnen met het argument van tijdelijkheid (1). Deze maatregel zou volgens Rutte en consorten als eerste van tafel gaan en echt maar tijdelijk zijn. “Stel je niet zo aan, even twee weken doorbijten!” werd mij letterlijk gezegd. We hebben kunnen ervaren hoe “tijdelijk” de avondklok inmiddels is. In een daadwerkelijke noodtoestand (in de beroemde rechtszaak die ging over de directe opschorting van de avondklok werd het voorbeeld van een overstroming genoemd) zou inderdaad tijdelijk zo’n vergaande maatregel getroffen kunnen worden, maar dan met heel duidelijke criteria en zeer beperkte tijdsduur. De vraag is natuurlijk: hoe tijdelijk is tijdelijk? Is deze “tijdelijke” maatregel niet de opmaat naar meer preventief ophokken van mensen om de nu eenmaal ook bestaande minder aangename kanten van een open samenleving te beteugelen en mensen te disciplineren? De avondklok blijkt wel een paar voordelen met zich mee te brengen waar het gaat om ordehandhaving. Dat is waarschijnlijk ook de voornaamste reden waarom we er niet meer zomaar vanaf komen en waarom hij keer op keer, zonder al te veel discussie in het parlement, verlengd wordt. De angst regeert, de angst om achteraf “te weinig” gedaan te hebben en daarop afgerekend te worden.

Het pragmatische argument (2) is misschien wel het slechtste argument. Het feit dat iets jou persoonlijk niet raakt, of dat jij er wel mee kunt leven, is niet ter zake. Daar gaan vrijheden niet over, vrijheid heeft betrekking op allen. Als de overheid zou besluiten om alle roodharigen met een bril in een gevangeniscel te zetten, dan worden de meesten onder ons daar niet persoonlijk door geraakt (want bruin of blond haar dan wel niet-brildragend), en toch zouden we (hopelijk) met zijn allen vinden dat dat een grote onrechtvaardigheid is, en ons daartegen met hand en tand verzetten.

Het utilistische argument (3) betoogt dat alle beetjes helpen, en dat maakt de maatregel “ok”. Mogelijk helpt de avondklok inderdaad een beetje, maar het positieve effect is zeer omstreden en vrij grofmazig becijferd. In geval van vrijheidsbeperkingen die zodanig ver gaan als lockdown en avondklok, mag je daar serieuze vraagtekens bij zetten, ook als je geen viroloog of epidemioloog bent. Wat we kunnen bedenken, en wat we in de praktijk ook zien, is dat het doel van de maatregel – minder samenklonteren van mensen om zo de verspreiding van het virus in te dammen – ongedaan wordt gemaakt doordat mensen elkaar nu opzoeken op andere momenten van de dag, minder gespreid over het etmaal (dus potentieel dichter op elkaar), minder veilig dan op gereguleerde terrassen (in plaats daarvan hele groepen in parken en bossen). Nachtelijke feestjes verplaatsen zich naar binnenruimtes en duren langer (men moet immers vóór 21:00 uur binnen zijn en kan er pas ná 4:30 uur uit). Niet goed van die mensen (het is makkelijk om het vingertje te heffen), maar wel heel begrijpelijk. De mens is een sociaal dier. Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Het vervelende is natuurlijk dat effectiviteit van een afzonderlijke maatregel niet te meten is, zeker niet indien voorspellende modellen voor de werkelijkheid worden gehouden. Daarom houdt men vast aan het totale pakket, inclusief de vrijheidsbeperkende maatregelen. Bij gebrek aan bewijs kan men altijd alle kanten op redeneren: als de besmettingscijfers stijgen, dan is dat meteen de rechtvaardiging om er nog harder aan vast te houden (want het heeft nog niet voldoende geholpen); als de cijfers dalen, dan is dat (mede) dankzij de maatregel (“zie je wel dat het helpt, anders waren ze nóg hoger geweest”). Het is een cirkelredenering waaruit het lastig ontsnappen is. Wanneer laat de situatie het dan wel weer toe om de avondklok op te heffen? “Daar gaat niemand een toelichting op geven.”

Een populaire (drog)redenering die in de discussies gebruikt wordt, is het valse dilemma (4), waarin vrijheid tegenover gezondheid wordt ingezet. Als er iets duidelijk is geworden in de zomer van 2020, dan is het dat winkels, musea etc. uitstekend in staat zijn om maatregelen te nemen die social distancing bevorderen. Het is helemaal geen kwestie van óf-óf. Het is zelfs maar de vraag of we de komende jaren (zie ook argument “tijdelijkheid”) niet in meer of mindere mate last blijven houden van het virus en de steeds nieuwe varianten erop, ondanks vaccinaties en lockdowns. Wat gaan we dan doen? Blijven we de burger in zijn vrijheid beperken ten behoeve van een preventiestaat, waarin we alle risico’s proberen te mitigeren, afgedwongen door politietoezicht? Die eenzijdige focus op (schijn)veiligheid is een gevaarlijke ontwikkeling met totalitaire trekjes. We kunnen nu eenmaal niet alle ellende uit de wereld bannen (of dat nu gaat om de bestrijding van criminaliteit, terrorisme of pandemieën), zonder aanzienlijke schade aan menselijke vrijheid en waardigheid, een schade die op termijn groter zal zijn dan de kwaal die we menen te bestrijden. Het virus is onder ons, zoals andere dreigingen, en we zullen ermee moeten leren omgaan en beheerste risico’s moeten blijven accepteren. Over de mate waarin we die risico’s willen accepteren en wat daar passende maatregelen bij zijn: daarover zou het debat moeten gaan.

Toen een van mijn gesprekspartners mij voor de voeten wierp dat ik zeker liever een Bolsonaro aan het roer zag (5), viel ik even van mijn stoel. Mijn geachte opponent verontschuldigde zich achteraf over het gebruik van deze stijlfiguur en daarmee is op persoonlijk niveau tussen ons de lucht geklaard. Ik behandel deze redeneerwijze dan ook vooral als exemplarisch voorbeeld, want het is een veelvoorkomend type drogreden. Een stropop betekent dat je van het standpunt van je opponent een karikatuur maakt, zodanig dat het een onverdedigpare positie wordt en zelfs iemand met maar een beetje verstand er wel tegen moet zijn. Een stropop-redenering zoekt zijn bewijskracht in het belachelijk maken van een op zichzelf serieus en respectabel standpunt. In dit geval is dat overduidelijk, bijna uit het handboek: men wekt de suggestie alsof je die vele doden, naar voorbeeld van Brazilië (of een vergelijkbaar land), voor lief neemt of er op zijn minst onverschillig tegenover staat. Het extra pijnlijke aan specifiek dit verwijt is de suggestie dat je voorstander bent van de ernstig tekortschietende aanpak van een misdadig regime.

Een redenering die erop lijkt, maar toch anders, is guilt by association (6): het standpunt is verdacht omdat er ongure idioten zijn die (in meer of mindere mate) hetzelfde standpunt huldigen. Dat was onder meer de teneur van de reacties op de rechtszaak die Willem Engel aanspande tegen de staat in verband met de avondklok. Alleen al het feit dat hij het was, de verspreider van veel onzin, maakte dat veel mensen zich ook niet met het standpunt konden verenigen dat de avondklok buitenproportioneel is en direct afgeschaft zou moeten worden. Dat leidt er vooral toe dat het verzet tegen de maatregel gekaapt is en wordt door virusontkenners, complotwappies en politieke avonturiers. Zo ontstaat de paradox dat figuren die normaliter niet veel op hebben met zaken als rechtsstaat en scheiding der machten nu opeens de enigen zijn die zich om die rechtsstaat druk lijken te maken. Op enkele enkele groepjes evidente relschoppers en plunderaars na is er geen enkel serieus verzet of fatsoenlijke burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de avondklok geweest. Dat zou ons aan het denken moeten zetten. Om Maxim Februari nogmaals aan te halen: dat getuigt van gebrek aan burgerzin. Ik zou willen toevoegen: vergaande nonchalance ten opzichte van de met moeite verworven vrijheden in het verleden.

“En wat heb jij dan bijgedragen aan de bestrijding van het gevreesde virus?” (7) Als eenvoudige burger met maar beperkte invloed en zo goed als geen macht? Ik hou mij al een jaar aan de corona-maatregelen, doe – hoe moeilijk ook – aan social distancing, hou 1,5 meter afstand, was mijn handen kapot, werk thuis (in tegenstelling tot kabinet en parlement, die hierin toch een voorbeeldfunctie hebben), vermijd druktes, laat mij testen bij zelfs lichte klachten en wacht de uitslag af in quarantaine (in tegenstelling tot kabinetsleden en andere prominente politici). Ik zit al een jaar lang overdag gekluisterd aan een beeldscherm, raak helemaal suf van het videovergaderen en ik kan dus ’s avonds wel een verzetje gebruiken (niet iedereen kan zijn schema zomaar omgooien), maar o wee als ik na 21:00 uur (binnenkort mogen we het genadebrood eten van 22:00 uur) zelfs maar een ommetje maak, waarbij ik niemand in gevaar breng. Dan krijg ik een stevige boete en een strafblad! Wat is daarvan de logica? Dat de vele goeden onder de enkele kwaden moeten leiden?

Tot slot een ander populaire drogreden is het autoriteitsargument. Wij zijn immers niet allen virologen, epidemiologen of überhaupt medisch geschoold. Dat is een waarheid als een koe, maar het is tegelijk een onderbouwing die de plank misslaat. Ten eerste zijn ook specialisten op hun gebied niet onfeilbaar, maar goed, we geven ze het voordeel van de twijfel omdat ze op hun vakgebied veel deskundiger zijn dan u en ik. We mogen ook wel vertrouwen op hun deskundigheid en moeten aanvaarden dat ze er soms naast zitten.
Een veel groter bezwaar tegen deze redenering is het beperkte blikveld. De huidige crisis is weliswaar door een gezondheidsprobleem veroorzaakt, maar heeft een veel bredere reikwijdte. Om die reden is er terecht kritiek geuit op de eenzijdig-medische aanpak van de overheid. Dat OMT-leden wel eens op de stoel van de politicus gaan zitten en vice versa, maakt de besluitvorming alleen maar rommeliger en minder transparant. De aanpak vergt een veel breder palet aan overwegingen, al was het maar om te voorkomen dat de middelen niet erger uitpakken dan de kwaal, en dan heb ik het echt niet alleen over economie. Bij die overwegingen horen ook allerlei menselijke en maatschappelijke factoren gewogen te worden. Virologen weten daar gemiddeld niet meer vanaf dan de meeste medeburgers, u en ik. De autoriteit van de medici strekt zich (in hun rol als  viroloog of epidemioloog) slechts uit over het specifiek medische aspect: wat zijn de beschikbare middelen ter bestrijding, welke gezondheidseffecten en bijwerkingen hebben die, wat zou wellicht de verstandigste aanpak zijn? Met de nodige slagen om de arm, zoals wetenschappers betaamt.
Voor de inschatting van de effecten op andere terreinen hebben we weer anderssoortige specialisten (economen, psychologen, etc.). Ook die hebben vanuit hun rol een beperkt blikveld, dus ook daarop moeten we alert zijn.
Voor de afweging en besluitvorming hebben we regering en parlement, de eerste besturend, de tweede controlerend en ons vertegenwoordigend. Dat ontslaat de burger echter niet om zelf na te denken, met het beste verstand dat hem is meegegeven. Over vrijheid hebben we allemaal een idee, er is geen specifieke autoriteit op dat gebied (je kunt hoogstens zeggen dat sommigen er beter over nagedacht hebben dan anderen, maar dat is niet beroepsgebonden).

Het problematische in deze discussie zit hem ook in de verhouding tussen het descriptieve (wat gebeurt er, wat zijn de effecten) en het normatieve (wat zou er moeten gebeuren, wat is wenselijk). Deze twee kanten van het verhaal lopen in veel discussies voortdurend door elkaar heen en dan is het (kritiekloos) leunen op “specialisten” de weg van de minste weerstand, want er is daadkracht vereist, dus niet zeuren (kritiek wordt al snel zeuren genoemd), in andere landen is het nog strenger, etc.

Juist op het gebied waar daadkracht echt is vereist (b.v. het verwerven en distribueren van vaccins, het daadwerkelijke vaccineren, het opschalen van de toch wel erg magere IC-capaciteit), heeft de Nederlandse overheid het jammerlijk laten afweten. Ook qua moreel leiderschap, het geven van het goede voorbeeld, is onze bestuurlijke elite door het ijs gezakt. Ik hoef slechts te refereren aan het bruiloftsfeestje van Grapperhaus, het schaatsfeestje van Hoekstra, de vele optredens van politici in tv-programma’s (niet via videoverbinding maar live in de studio), terwijl de rest van het land geacht wordt opgehokt te zitten, het niet-thuiswerken van kabinet en parlement, het niet in quarantaine gaan van geteste politici. Some animals are more equal than others. Obviously. Dit alles samen maakt het vasthouden aan maatregelen als de avondklok tot een gotspe. Het wordt tijd dat we ermee ophouden.

Geplaatst in Niet gecategoriseerd