Maar waar is de sneeuw van weleer?

Als er iemand veel te danken heeft aan onderwijs in het algemeen en zijn middelbare school in het bijzonder, dan ben ik het wel. Geboren in een bescheiden milieu, uit verstandige ouders die zelf niet veel opleiding hebben genoten, maar die wel de waarde ervan voor hun kinderen volop inzagen en in elk geval hun oudste zoon zodanig hebben gestimuleerd dat hij de eerste in de hele familie was (vaders- én moederskant) die een academische opleiding afrondde, en bovendien er alle begrip voor hadden dat ik een richting koos in de ‘carrière-arme’ Schone Letteren.

De moeder had mijn verzotheid op lezen en geschiedenis vroeg in de gaten en deze materieel gestimuleerd door de boeken te kopen die mij interesseerden of zouden kunnen interesseren. Daarnaast had deze arbeiderszoon het geluk terecht te komen op een school voor havo-vwo in Maastricht met nog enkele resterende elitaire trekjes, genoemd naar onze oerdichter Hen(d)ric van Veldeke. Daar heb ik dus veel aan te danken gehad. Men onderschat mogelijk vaak de “emanciperende” kracht die (goed) onderwijs kan hebben, en de belangrijke rol die leraren daarin spelen.

Literatuuronderwijs is ook het aandragen van het (voor de leerling) niet-vanzelfsprekende, het vormen en uitbreiden van de eigen horizon. Literatuuronderwijs leeft vooral van inspirerende voorbeelden, veel verschillende voorbeelden, waarmee je niet vroeg genoeg kennis kunt maken.

Niet alleen werd in de tweede klas van het atheneum de kiem ontgonnen van de al aanwezige gevoeligheid voor en interesse in poëzie en geschiedenis, door de speelse maar vrij grondige behandeling van verhaal- en poëziegenres en van de beschikbare literaire ‘trukendoos’.

Niet alleen had ik het geluk in klas 4, 5 en 6 les te krijgen van drie verschillende doch allen zeer kundige en bevlogen docenten Nederlands, die mij o.a. enthousiast maakten over Hooft en Vondel en alles wat erna kwam.

Niet alleen werden ook bij Engels en Duits de respectievelijke literatuurgeschiedenissen eveneens vrij uitgebreid behandeld, met veel voorbeelden uit alle perioden, waar mijn liefde voor het werk van Thomas Mann, Joseph Roth, Thomas Hardy en T.S. Eliot haar oorsprong heeft.

Nee, ook de bevlogen en bij vlagen deskundige leraar Frans heeft daarbij een rol gespeeld. Hij maakte gedichten uit middeleeuwen en vroege renaissance voor mij levend: Villon, Du Bellay, Ronsard. Daaraan terugdenkend, en mij afvragend wat mijn kinderen momenteel op school leren, viel mij de bekende terugkerende stokregel uit de Ballade du temps jadis in: “Mais ou sont les neiges d’antan?” (maar waar is de sneeuw van weleer?). Natuurlijk hebben oude en ouder wordende mannen altijd ongelijk in hun pessimisme en melancholie. Maar toch, want ik weet het eenvoudigweg niet: Wat is er over van het literatuuronderwijs van toen (dat al een ‘verslechtering’ heette te zijn ten opzichte van nog eerdere periodes)? Zelfde vraag voor het ideaal van de Bildung, de vorming die studie diende op te leveren?

De optimist in mij antwoordt dan altijd: “Ja, dat bestaat nog steeds, maar dan anders dan je gewend bent. Hou eens op met dat idealiseren van de situatie in je eigen jonge jaren, zoals veel van die andere zeurpieten. Er komen nog steeds jonge mensen van de middelbare school met een bovengemiddelde kennis van en affiniteit met literatuur.”

En toch: waar is die sneeuw van weleer? Ik sprak drie jaar geleden nog een van de hierboven genoemde inspirerende leraren Nederlands. Na zijn pensioen gaf hij, vanwege het tekort aan eerstegraads leraren voor het vak Nederlands, nog steeds lessen literatuur op school, met onverminderd enthousiasme. Ook hij was op bepaalde terreinen iets pessimistischer geworden: de lichte ironie van Carmiggelt wordt niet meer begrepen, Vestdijk is definitief een no go area geworden en Couperus, ach…

Ou est la tres sage Helloïs,
Pour qui chastré fut et puis moyne
Pierre Esbaillart a Saint Denis?
Pour son amour ot ceste essoyne.
Semblablement, ou est la royne
Qui commanda que Buridan
Fust geté en ung sac en Saine?
Mais ou sont les neiges d’antan?

De hier geciteerde strofe is de tweede uit de ballade. Vol melancholie vraagt de dichter zich af: Waar zijn ze gebleven, die schitterende dames uit vroeger tijden, toen ze nog krachtig en mooi waren? Waar is de schone Flora, de mooie Thaïs, of de even mooie als wijze Heloïse, die Esbaillart (= Abelard) zijn mannelijkheid kostte? Opvallend in de tweede strofe zijn de gevaarlijke vrouwen, die mannen naar de ondergang leidden. In de derde strofe komt ook een tragische heldin als Jeanne d’Arc voorbij, “Qu’Englois brulerent a Rouan” (die door de Engelsen verbrand werd te Rouen), maar die een toonbeeld van strijdlust en jeugd was. Waar zijn zij allemaal?

Waarvoor dient deze opsomming dan? Om te treuren over het feit dat zij er niet meer zijn. Dat er niet meer zulke vrouwen zijn. Villon probeerde hier overigens geen feministisch of anti-feministisch pamflet te poneren, hij schreef een vergelijkbare ballade over de seigneurs du temps jadis. Het is in feite een algemenere treurzang op de verloren tijd (de “temps jadis”), geen onbekend thema in de Franse literatuur.

Dat ik dit weet, dat ik dit gedicht van Villon zowat kan dromen (en het om de zoveel jaren omhoog borrelt), dat ik over zijn bijzondere levensloop weet, dat ik de dichters van de Pléiade herken en (met enige inspanning) goed kan lezen –  dat allemaal heeft te maken met het voorrecht van het goede onderwijs dat ik mocht genieten, en met les bons professeurs du temps jadis.

Gezocht: jarenlange ervaring

Zie je ze, de ingebeelde
eenhoorns? Zie je ze?
Je moet toch iets zien?

Hoor je het, de nachtmuziek,
zacht en klein en golvend? Hoor je haar?
Je kunt niet niets horen!

Proef je dan, de zuurgraad
op je tong? Wat proef je?
(Men kan alles wel beproeven.)

Voel je het, dat lijfelijke lichaam,
dat bedoeld is om te tasten? Voel je?
Hoe vaak word je gevoeld?

Ik bouw, al was het maar een tent.
Ook een begoocheling is immanent.

 

© Danny Habets, maart 2018.  
(Uit: Maurice leest in Edmunds sprookjesboek)

Schoolzwemmen

Hier beneden is het stil.
Een school die zwemmen wil.

Hier op de bodem van de zee
spartelen de vissen – geen twee

gelijk aan elkaar. Het is zaak
dat de diepte kant noch wal raakt.

Want ‘alles’ wil wat zeggen. 

Stil maar, je honger, zwijg maar.
Of je er bent of niet, en waar.

Misschien zwijg je wel bewust.
Misschien omdat je op de bodem rust –  

 

© Danny Habets, maart 2018. 
(Uit: Maurice leest in Edmunds sprookjesboek)

Inktzwarte trefwoorden

Soms mis ik de stellige onzekerheden
Die zo aan het leven kleven.

Soms ook mis ik het dode
Materiaal dat zich node-

Loos hecht aan het geruststellend witte
Papier waarop in den beginne geen vlekken zitten.

Maar andere keren wil ik er meer
Van leren, de Rorschach-uitslag weten

Hoe treffend woorden omzeilen
Wat in inkt is te peilen.

Men verstrikt maar vervlindert.
Men mist de mist, het wit. 

 

Kerstavond

De gelukkige tafel
Waaraan men zit
De schuldige stoel
Waarop

De vrolijke Frans
Waarvan men zich bedient
Het organische vlees
Dat men lispelt

De onverschillige lever
Die men betast en beproeft

De sneeuw die men zoekt
In het gelaat, de gloed

Nieuwe tafel waaraan men
zich vergist stilzwijgend gelukkig

 

De middeleeuwen hebben het gedaan

Over een van meest succesvolle frames uit de geschiedenis. Als het om de middeleeuwen gaat, staan er in de populaire verbeelding twee uitersten tegenover elkaar. Aan de ene kant hebben we de geïdealiseerde middeleeuwen, de tijd van ridders en kastelen, toen helden nog helden waren, niet geperverteerd door droge rationaliteit en nog gevoelig voor mystiek en grootse daden, toen ‘we’ de Moren nog mores leerden, toen het leven nog eenvoudig was en de mensen nog geloofden in een allesomvattend ideaal. Dit beeld, tot bloei gekomen in de 19de-eeuwse Romantiek, is nog te zien in overzichtelijke Hollywood films en avontuurlijke jeugdboeken. Welke achtjarige raakt niet verrukt bij de avonturen van Ivanhoe en Robin Hood, of de verhalen rondom de Ridders van de Ronde Tafel? Welke tienjarige doe je geen plezier met een kasteelbezoek? Met dat romantische beeld is niets mis, zolang het de vlam van de historische verbeelding aanwakkert en (soms) een levenslange passie voor geschiedenis veroorzaakt. Als we het betreffende beeld maar niet voor ‘de’ waarheid houden.

Dit romantische, idealiserende beeld heeft een negatieve tegenhanger: de wrede en barbaarse middeleeuwen, waarin bijgeloof en onwetendheid hoogtij vierden, een individueel leven nauwelijks telde, onmenselijke lijfstraffen werden toegepast en de Kerk bepaalde wat je mocht denken en geloven. Ook dit is een populair beeld dat in ons dagelijkse taalgebruik lijkt ingebakken. Als we iets negatief willen duiden, met name als het gaat om zaken die wij vanuit ons perspectief achterhaald vinden, zoals de onderdrukking van vrouwen, ondemocratische maatregelen, barbaarsheid en vooral ‘achterlijkheid’, maar bijvoorbeeld ook als er geen wifi in de trein is, dan worden de middeleeuwen er heel vaak bij gehaald, zoals onderstaande voorbeelden op Twitter laten zien. Lees verder

De trossen los

Ook als je mij even niet begrijpt,
Ook als je even niet een oogje dichtknijpt.

Je zult dan, als een achterwaarts rijdend vehikel,
Demonstratief een potje lopen piepen.

Vlinderdassen hinderen niet, hoge hoeden
daarentegen voeden een bang vermoeden.

Uren liggen stil, terwijl minuten wegtikken.
Je zoekt, je vindt, je zoekt, je vindt, zoekt én vindt.

De trossen los, men klokt zijn vlotheid
En vaart onvervaard vóór de eigen tijd.

Danny Habets, april 2017

Feesten & partijen

De zure mandarijn is net een ijskonijn,
men bijt zijn tanden stuk op spijt.

Wat vindt de man in de straat ervan,
als hij stug wandelt in onhandigheid?

Wie liet zich zien, wie niet
op het feestje, verliet voortijdig

en met veel kabaal de feestzaal,
haalde herinneringen op aan haat-

zaaien en warme vijandschap?
Ook lust men wel pap van

de onvermijdelijke dijenkletsers,
de dronken ooms en de gewone

boze woorden, waarvan de fletse
echo’s nog uren blijven nahijgen,

hand- en-spandiensten verrichtend
voor de onvermijdelijke lynchpartij.

© Danny Habets, maart 2017

Plantaardig natuurlijk

Laten we het eens hebben
Over het mes in Caesar’s rug
Gepland en geplant,
Of was het zijn edele inborst
Die weglekte, waar het schrijnde?

Laten we het eens hebben
Over stoelpoten, die uit zichzelf
Lijken te verdwijnen
Onder het al te comfortabele zitvlak.

Laten we het ook hebben
Over de groene weide
Waarin wij met elkaar spelen,
Onbevreesd.

 

[Februari 2017]