Couperus en de theosofie

Over het verhaal ‘Jahve’

In 1903 verscheen een merkwaardig boekje bij L.J. Veen te Amsterdam, getiteld God en goden. Louis Couperus bundelde hierin twee mythologische verhalen, die eerder in Groot-Nederland van dat jaar waren voorgepubliceerd: ‘Jahve’ en ‘De zonen der zon’. Vooral het eerste verhaal, dat eigenlijk vrij onbekend is, blijkt een interessant perspectief te openen op het schrijversschap van Couperus, omdat hier onverhulder dan in andere werken de invloed van de rond 1900 opkomende nieuwe mystiek blijkt. Bij nauwkeurige lezing blijkt het scheppingsverhaal ‘Jahve’ namelijk een aantal theosofische en gnostische ideeën en motieven te bevatten.

Lees hier het gehele artikel.

© Danny Habets, 1997 , 2011.

Mystiek in “Van oude menschen…”

Een van de aspecten die in studies over Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan… het meest veronachtzaamd is, is de rol van de godsdienst. Dit is enigszins merkwaardig omdat de gehele cultuur rond 1900 wordt gekenmerkt door een religieuze, of althans spirituele revival. Mystiek en ‘het hogere’ staan weer volop in de belangstelling bij kunstenaars.

Zelfs in een schijnbaar sterk naturalistisch getinte roman als Van oude menschen duiken op verschillende plaatsen plotseling religieuze elementen op. In dit artikel wil ik mij in de eerste plaats op Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan… richten, om de bevindingen vervolgens in een breder kader proberen te plaatsen.

Lees hier het volledige artikel.

© Danny Habets, 1995.

 

Opmerking: mijn artikel dateert uit de jaren 1995-1996 en is, behalve als werkstuk, nooit eerder gepubliceerd. De inzichten van Maarten Klein, ‘Wist een mensch ooit iets…’ Van oude menschen in nieuw licht, in het Couperus Cahier X uit 1998 zijn in mijn stuk dus niet verwerkt. Het artikel van Klein is eveneens online te raadplegen bij het digitale tijdschrift Neder-L.

 

“Zodat ik in mijn leegte stap”

Over De witte sjamaan van H.C. ten Berge

Vanuit het niets doemt een landschap op, een landschap dat bovendien zelf weer uit niets blijkt te bestaan. Sneeuw en ijs lijken de enige compo­nenten. Dat is een gebied waar de dichter zich thuis moet voelen, voorbij de wereld, zowel letterlijk als figuurlijk. Letterlijk: het ijslandschap van het niets. En daaraan verbonden, figuurlijk: het land van de sjamaan. My­thisch en mystisch bestaan.

Dit niets, het witte landschap, is ook het lege, witte papier, en in dit opzicht is de dichter verwant aan de sja­maan: de geest is helemaal leeg gemaakt, om die andere wereld toe te laten, de wereld van de verbeel­ding. Vanuit het niets, vanuit deze leegte kan met behulp van de creativi­teit een storm van beelden groeien, een waas van ingevuld landschap of evengoed eeuwigheid.

Lees verder

Naar huis

Uit het dagboek van een hypochonder

“Wilt u alstublieft een taxi voor mij bellen”, vroeg hij aan de verpleegster bij de receptie.
“Jazeker”, antwoordde zij opgewekt. Hij had zojuist wat bloed laten aftappen. Ze zouden toch weer niets vinden. Nu moest hij zien thuis te komen met die oude botten.
“Goedemiddag, Sanadome Nijmegen, ik wilde graag een taxi bestellen voor meneer…”, ze keek hem vragend aan.
“Habets.”
“… voor mijnheer Huibers”.

Ze verstonden zijn naam buiten Limburg altijd verkeerd. Hoe vaak moest hij, vooral aan de
telefoon, zijn naam spellen: H.A.B.E.T.S, en dan vergaten ze nog vaak de S achteraan, of ze
plakten er een B tussen. Hij bemoeide zich er niet meer mee, als die taxi maar kwam. En een beetje rap, want op de weg hier naar toe had het ook al zo lang geduurd. Hij had een kwartier buiten staan wachten en was al beginnen te lopen naar het einde van de straat, toen eindelijk de zwarte Mercedes de hoek om draaide. Kostte nog moeite om te overtuigen dat ik die taxi had besteld.
“Hij komt er zo aan. Wacht u maar even.”
Omdat hij nu langzamerhand weer rechtop kon staan, ging hij naar buiten. Dat zal mij goed
doen.

Lees verder

Een verhaal vertellen

“Totdat men alle schepen verbrand heeft. En daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Of niet lang genoeg mee wachten.” Hij kijkt mij van opzij aan, zijn ogen loensen een beetje, dat is mij nog niet eerder opgevallen. Wat moet ik nou met dit soort wijsheid? Ik kijk over de stad uit. Waar zijn we mee bezig?

In de verte loeren de lichtgevende ogen ons aan. Men kan zich niet genoeg verdiepen. Toen ik een keer met enkele vrienden in de duinen sliep…

“Wat je denkt.”

Hij kan ook godverdomme zijn mond niet houden. Hij verwacht blijkbaar echt dat ik het hem allemaal ga vertellen. Maar dan kan ik het ook iedereen vertellen. Het bestaat niet om iets verborgen te houden, laat staan voor de helft. Het gaat erom de juiste woorden te vinden. En om dit verhaal uit de doeken te doen, zou je eigenlijk een waar vertellerstalent nodig hebben. Ik kijk hem weer aan. Met zijn armen leunt hij over de reling. Diep onder ons rijden mensen naar huis. Hoe laat is het eigenlijk? 17:56 staat te lezen op de kantoortoren verderop. Het flatgebouw waarop wij staan splitst de snelweg in tweeën. Links van ons rijden de auto’s ons tegemoet, rechts precies de andere kant op. Waar gaan ze eigenlijk naar toe? Naar hun gezin? Woont zij nog thuis? Zal hij nog even langs zijn maitresse gaan? Of geeft dat te veel moeilijkheden? Dan maar naar een hoer. Achter ons schettert de weerman dat het voor december nog benauwend warm is – is dat broeikaseffect nog ergens goed voor – en dat de dagen donkerder en de zielen lichter worden. Nee, dat laatste kan ik niet gehoord hebben. Dat verzin ik er zelf bij. Maar hoe kun je dan ook een verhaal vertellen…

Lees verder

Duizend doden

Jij gaat dood. Ik ook trouwens.

Weet je al wanneer? Of hoe? Natuurlijk niet, maar maakt dat wat uit? Die middeleeuwers waren nog zo gek niet met hun memento mori: denk eraan dat je elk moment kunt kapotvallen. Maar zij hadden nog het voordeel dat ze in God en zijn Hemel geloofden. Had je iets om naar vooruit te kijken. Bereid je voor! (De paden op, de lanen in.)

Ja echt: denk er aan, dat hart stopt een keer met pompen, je cellen sterven af, het is goed geweest. En dan mag je nog maar hopen dat je hersencellen als eerste gaan, want het kan een pijnlijke aangelegenheid zijn. Ik wil er niet bij zijn, als ik dood ga. Ik moest al zo nodig bij mijn geboorte zijn.

Je kunt nog zo hard sporten om je lijf soepel te houden en te denken dat je dan tenminste gezond doodgaat. Of het tegengestelde: de dood ver van je af houden en je een delirium drinken om hem te vergeten, maar wie weet haal je hem wel sneller dichtbij, en of dat nu een prettige manier om te gaan is: ik betwijfel het.

Lees verder

Wordende

fragmenten

*
klinkklare vlinderling
wat voor een raar ding

je stijgt op uit een hoofd
vol dode en uitgedoofde

instincten / ontken
dat je eraan toe bent /

met een klein jasje
aan was je

*
Stempelpet. In directe rede
deelt men mede.

Kloosterpot. Hoe te eten,
hoe niet te eten.

Luchtstukje. Grond, brood
en spelen. Stront.

Tralalalalies om zich.
Gedetineerd in zijn rol, gezichts-

loos.

*
verder verdeelde
geen enkel heel meer
vergeelde en beleefde levens

O, hoe tof is kapot-
gooien, de mooie

beelden die langs je
gladgeschoren wangen streelden
(elke poging edel te zijn ontstegen)

*
korte metten
die je maakt

uitgeleende portretten –
dood wordende

© Danny Habets, 2010, 2011.

Over tijd

Je zit als een boom
aan tafel, maar verkeerd
geplant kijk je loom
om je heen. Je hebt geleerd

te leven, waarom bederft de vrucht
in je schoot, verdorren je bladeren?
Hoe harder je van mij wegvlucht,
des te sneller zal ik naderen.

Alles wat je doet, lijkt
te bloeien, zolang niemand kijkt
(Dat is de dood in de pot).

Het laat wie dan ook koud
dat jij niet zo van regels houdt.
Verwaaien in de wind is je lot.

© Danny Habets, 2007, 2011.

Niet worden gegeten

De appel die van de boom valt
en niet wordt gegeten

maar vergeten. Hoe lang
hou je dat vol?

De kerstboom, lelijk eendje
dat vrucht draagt, maar niettemin

niet wordt opgetuigd: had het zin?
Terug naar het begin: de appel.

Ik stamp tegen je buik,
omdat ik onraad ruik.

© Danny Habets, 2007, 2011.

Parijs, 12e eeuw

Je las mij de les, een sententie
die mij deed tuimelen om mijn as;
je beseft niet hoe nieuw dit was,
zo redelijk en boven elke consequentie.

Wij gooiden stenen naar de meester,
waar ons bescheiden buigen paste,
maar aangevuurd door wat verraste,
werden wij geen graad bedeesder.

Het was te groot, laaide hoog, te hoog.
Hoeveel waarheid houdt je droog?
Het helpt dat ik niet kijken hoef.

De as die op mijn tong nasmeulde,
brandde alle schuld uit, dat ik heulde
met je les, die alles ondergroef.

© Danny Habets, 2007, 2011.