“Totdat men alle schepen verbrand heeft. En daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Of niet lang genoeg mee wachten.” Hij kijkt mij van opzij aan, zijn ogen loensen een beetje, dat is mij nog niet eerder opgevallen. Wat moet ik nou met dit soort wijsheid? Ik kijk over de stad uit. Waar zijn we mee bezig?
In de verte loeren de lichtgevende ogen ons aan. Men kan zich niet genoeg verdiepen. Toen ik een keer met enkele vrienden in de duinen sliep…
“Wat je denkt.”
Hij kan ook godverdomme zijn mond niet houden. Hij verwacht blijkbaar echt dat ik het hem allemaal ga vertellen. Maar dan kan ik het ook iedereen vertellen. Het bestaat niet om iets verborgen te houden, laat staan voor de helft. Het gaat erom de juiste woorden te vinden. En om dit verhaal uit de doeken te doen, zou je eigenlijk een waar vertellerstalent nodig hebben. Ik kijk hem weer aan. Met zijn armen leunt hij over de reling. Diep onder ons rijden mensen naar huis. Hoe laat is het eigenlijk? 17:56 staat te lezen op de kantoortoren verderop. Het flatgebouw waarop wij staan splitst de snelweg in tweeën. Links van ons rijden de auto’s ons tegemoet, rechts precies de andere kant op. Waar gaan ze eigenlijk naar toe? Naar hun gezin? Woont zij nog thuis? Zal hij nog even langs zijn maitresse gaan? Of geeft dat te veel moeilijkheden? Dan maar naar een hoer. Achter ons schettert de weerman dat het voor december nog benauwend warm is – is dat broeikaseffect nog ergens goed voor – en dat de dagen donkerder en de zielen lichter worden. Nee, dat laatste kan ik niet gehoord hebben. Dat verzin ik er zelf bij. Maar hoe kun je dan ook een verhaal vertellen…
“Nou dan?”. Nee, nog niet. Ik ben er nog niet klaar voor. “En jij ook niet”, antwoord ik hem. Zijn witte jas is gaan flapperen doordat het hierboven toch is gaan waaien. Als er nog bladeren lagen, dan zouden ze die ene bepaalde hoek in waaien, zich verzamelen als gedachten voor de deur van juffrouw Stiene, de frik van de begane grond die elke vrij rond waaiende gedachte lijkt te willen aanharken tot een zielig hoopje tekst, die een hekel moet hebben aan verhalen, want elke keer als ik haar in het trappenhuis…
“Ik zag je op het perron, ik wou dat ik je kon.”, zoemde het door mijn hoofd. Wat kon? Neuken of vermoorden? Dat zeggen overleden volkszangers er niet bij. Heeft iemand hem ooit om uitleg gevraagd? Waarom zou ik die dan moeten geven? Toen ik een keer naar de beroemde woorden googlede, stuitte ik op het impotente gedicht van weer zo’n zielige malloot:
Ik wou dat ik je nu zag
dat ik je kon ruiken
Ik wou dat ik je kon voelen
en me fantasieen kon gebruiken
En tot overmaat van ramp staat het gedicht op een achtergrondje van een eindeloze zee met een walvisstaart die eruit steekt! Neuken dus toch maar. Maar goed, we zullen beginnen bij het begin. Zet je schrap.
In de jaar van Onze Heer Jezus Christus dat Nixon vindt dat hij nog meer wapens moet aanschaffen aangezien de Sowjets dat ook doen, Allende zich nog van geen kwaad bewust is en de kopermijnen en banken nationaliseert, men in zich in Oost-Pakistan afscheidt – en nu niet van India – tot het armste land ter wereld (op Biafra na), Liesbeth den Uyl de jonge Van Mierlo kust zoals je tante die altijd natte zoenen op je wang geeft, de gulden en de mark zweven maar Ajax daarentegen de Europacup I wint door Panathinaikos te verslaan met 2-0, Jim Morrison en Herbert Marcuse hun laatste adem uitblazen, het Ierse Republikeinse Leger grensverleggend bezig is en zijn activiteiten uitbreidt tot het Engelse vasteland, Wim Kan daarentegen de grenzen wil sluiten voor zijne heiligheid Hirohito in wiens naam…
In de maand dat Eric Honecker zijn glanzende carrière als secretaris van een of ander clubje begint, Radio Noordzee gebombardeerd wordt, wij ook eindelijk eens een treinbotsing met doden hebben…
Op de dag dat men aanneemt dat de vogeltjes hun ei leggen…
Op die dag werd ik geboren.
Het was een typisch gevalletje van: stoere (maar tedere) stadsjongen verleidt een struise dorpsmeid, goed in haar vel en vlees, ondeugend in haar lokken, onnozel als het lammetje dat ter slachtbank wordt geleid. Binnen een jaar getrouwd en zwanger, en nog wel in de goede volgorde! Je zou het ook zo kunnen vertellen: Met carnaval ontmoette een jonge heer – net soldaat eerste klas geworden in militaire dienst – een jonge dame. Hij wist dezelfde avond nog dat hij haar wilde trouwen. In een portiek zoenden zij elkander langdurig. En hij zei haar (brede lach met gave tanden die blinken in het maanlicht): “Ik wil met je trouwen”.
Of iets in de trant van “Ik wou dat ik je kon…”. Zij wijst af, zoals gebruikelijk en wel zo betamelijk. Hij dringt aan. Zij houdt hem voor dat zij doorgaans niet lang trouw kan blijven (hoevelen hadden zich geen jonge Werther gewaand, hoevelen had zij niet met de ander bedrogen, had haar moeder haar niet gewaarschuwd: “Je kunt het hele rijtje afgaan, maar de laatste zul je moeten nemen”? Dit kon wel eens de laatste zijn, dacht zij). Hij dringt aan. Men waarschuwt haar. Niet zozeer voor hem, maar voor de familie die zij ook trouwt – wij zullen er aanstonds op terugkomen. Hij dringt aan.
Om een lang verhaal kort te maken, even niet verder ingaand op de problemen die hij thuis had met zijn vader en met zijn moeder, de reden waarom hij tijdelijk intrekt bij zijn schoonouders – men waarschuwt haar, niet zozeer voor hem, maar voor de familie die zij ook trouwt – wij zullen er aanstonds op terugkomen – zijn vader die hem het zuurverdiende geld afneemt nadat hij hem al zoveel had afgenomen in zijn jeugd – wij zullen er zo dadelijk echt nog nader op ingaan – zijn moeder die niet in staat is gebleken enige warmte en veiligheid te bieden, laat staan weerstand tegen de tirannieke vader – had hij toch Oedipus gekend, hoe anders was het vroegtijdig al afgelopen, want de scenario’s stonden zo te zeggen in de steigers – had hij toch… had zij toch… we zullen er verderop in mijn verhaal niet omheen kunnen, maar kortweg: zij trouwden en kregen een kindje, en dat kindje kreeg ook weer kinderen, wel 4 in totaal die weliswaar niet zijn naam zouden dragen, maar die het bijbelse woord van eindeloos vermenigvuldigen zodat uw zaad talrijk zal zijn als druppels in de oceaan, als zandkorrels in de woestijn toch enigszins een handje hielpen. Als tegenwicht tegen de vele mocro’s en andere hutu’s die er tegenwoordig in ons landje geboren worden.
“Dus het was geen moet-je?” Je zou bijna vergeten dat hij er was. Maar hij is er, en hij luistert nog steeds naar je verhaal. Zijn oren hebben monsterlijke proporties. Zijn oren hebben een diepte waarin geen enkel geluid verloren gaat, waarin hoogstens je stem verdwaalt, slenterend langs de wanden, hier een hoekje vol onbegrip vindend, daar een randje ironie. Zijn brutale opmerking (heiligschennis!) laat hij vergezeld gaan met een schaterende lach. Als je wilt dat ik verder vertel, dan mot je je bek houwe! Ik begin te trillen op mijn benen. Het koude zweet staat op mijn voorhoofd. Je voelt het bloed veel sneller kloppen dan gewoonlijk. Eigenlijk is het het beste je lichaam zo weinig mogelijk te voelen: geen pijn, geen registratie van minimale veranderingen, geen zenuwen die door je buik gieren, geen geilheid, geen honger, geen dorst…
Op een feestje begin dit jaar heb ik voor de eerste keer moeten kotsen van de drank. Omdat weer eens een of ander project naar maatstaven van gemiddeldheid toch enigszins het resultaat had opgeleverd dat niet verwacht werd en dat er in elk geval iemand vond dat hij zijn werk goed had gedaan en daarbij er een ander van had overtuigd om een feestje te moeten sponsoren in de zin van onbeperkt vreten en nog onbeperkter zuipen, heb ik inderdaad meer gevreten, gezopen en gerookt dan gezond is voor een normaal mens. En vrolijk dat hij was! Vrouw en kinderen lagen veilig thuis in bed, en hij vleide na het eten zich tegen een schone jonkvrouwe aan, momenteel vrijgezellig en available hetgeen ze aan alle kanten liet openhangen. En hij zei tegen haar, vol tederheid: “Ik ben nu al twee jaar geil op oe”, want zij was Brabants en hij is de beroerdste niet als hij geil is. Het was nog net geen 3-koningen, maar hij voelde zich te rijk toen ze naar hem overhelde. Potentieproblemen heb ik vooralsnog niet, dacht hij, terwijl een liedje van Frank Boeijen door zijn kop galmde. Hij rookte nog een sigaret, dronk zijn vijfde whisky, dronk toen nog enkele Belgische bieren. Dat heeft het hem gedaan. Dat hij zwalkend van de stoep afflikkerde, was het ergste niet, maar dat hij in de leasebak van een externe manager spontaan op de achterbank begon te vomiteren nadat deze wat snel de snelweg opdraaide, dat is onvergeeflijk in een land, een provincie en een club waar men zo weinig beleeft dat het 2 jaar later nog gespreksstof is onder zowel interne als externe medewerkers, als een afgezaagde mop waarvan men desondanks nog geen genoeg kan krijgen.
De tweede keer was dan gelukkig ook ver buiten hun bereik, toen hij op een Grieks schiereiland te veel anijs in vloeibare vorm tot zich nam, maar het zag er dan ook zo onschuldig uit als water. (Het moet wel vuurwater zijn geweest dat de indianen te gronde heeft gericht.) Temidden van de Duitse toeristen en het eveneens Duitstalige animatieteam, dat hem zonodig op het podium moest trekken om hem de komiek te laten uithangen, kortom op dat podium temidden van alles wat schwärmt naar Gemütlichkeit, draaide zijn maag zich wederom binnenstebuiten. De dagen erna: blikken vol medeleven. Das ist doch der Holländer mit den 4 Kindern? Ja godverdomme, is dat een reden dat ik niet jullie podium mag volkotsen? Het was zo’n typische gevalletje van een stoere stadsjongen die een struise dorpsmeid… Ik word weer draaierig als ik eraan denk.
Het begint koud te worden, maar mijn gesprekspartner maakt geen enkele aanstalten om naar binnen te gaan. Is het niet aan hem mij uit te nodigen om mee naar binnen te gaan. Te gaan zitten op de chaise longue die hij in een bui van kooplust heeft aangeschaft. Als in een toneelstukje maak ik een gebaar alsof ik mijn hoed afneem. Geheel tegen de verwachting in neemt ook hij zijn hoed af. Een tijd lang blijven we zo beleefdheden in gebarentaal uitwisselen. Dan ben ik het zat. Ik ga naar binnen, sluit de serredeuren achter mij en ga zitten. Ik kijk hoe hij nog over de balustrade leunt, zijn blik op de verte gericht, de verte onder zich, met de huismannen die niet thuiskomen, met de huisvrouwen die aan iets anders denken dan god en vaderland terwijl ze op hun rug liggen, met de kleine drama’s van alledag die zich voordoen zodra men de drempel van hun huis betreedt. Hoeveel lijken wij niet op elkaar, ik had het zelf kunnen zijn die daar nog uren nutteloos voor zich uit staart, naar de auto’s, de zee en de lichten van de stad. Je kunt een leven niet opnieuw beginnen. Het is al begonnen, lang geleden, en het is bezig zich te voltrekken. Elders bestaat niet, toen al evenmin.
Je kunt er lang over nadenken, of kort. Feit is dat je je een ongeluk kunt vertellen, tegen wie ook maar wil luisteren, mocht je de woorden al in de juiste volgorde kunnen zetten. Het zal je dan ook niet verbazen dat hij zich plotseling omdraait en naar binnen komt. Je hoort wat gerinkel in de keuken, vervolgens komt hij binnen met een dienblad: koffie en koekjes. Met de afstandsbediening zet hij de televisie uit. “Ik ben een en al oor.”
Koffie en koekjes? Word ik nu geacht het koekje in de koffie te dopen om zo wat herinneringen te kunnen ophalen? Kan ik dan ook werkelijk geen gedachte meer hebben zonder dat daar een stoorzender doorheen tettert? Een echoput van alles wat ooit eerder een mens dacht, voelde, opschreef? Feit is dat hij hier nu een en al oor tegenover mij is gaan zitten. Ik zie hem aarzelen of hij niet naast mij kan gaan zitten. Ben je soms homo of zo? Wat moet je eigenlijk van me.
Wat ik al vertelde: ik was geboren. Dat lijkt een banale opmerking, maar ik kom genoeg figuren tegen waarbij je gaat twijfelen. Die lijken gewoonweg verzonnen te zijn. Mijn schoonouders zijn van die types. Barbie en Ken in de overgang. “We hebben samen toch wel een traantje om je moeten laten.” Barbie kan huilen! We hebben dus te maken met de luxe uitvoering. En waarom altijd dat gejank. Get a life. Dat je dochter met zo’n ploert is getrouwd, is ze zelf schuld. Jullie hadden het al voorzien, zo’n gesjeesde student die meende dat hij een dichter was! Maar je had de pech dat hij toch niet zo onaangepast bleek te zijn, dat hij je dochter 4 kinderen liet baren, dat hij zich (met de moed der wanhoop) elke dag richting kantoor sleept in ruil voor inmiddels € 60.000 per jaar op de bank, dat hij… ach wat heeft het voor zin, als je geen tannis speelt… over mij dus: geboorte, doop, kinderjaren.
Die doop dat is ook nog zoiets. Het verliefde koppeltje waar ik het al over had en dat zo nodig moest trouwen en dat ook nog eens zonodig “aan kinderen wilde beginnen”, juist op het moment dat een vrije keuze was geworden… dat koppel had de neiging hun eerstgeborene – in goed katholieke traditie – vier doopnamen te geven, voor elk van de paradijsrivieren – evangelisten – windrichtingen. Doorhalen wat van toepassing is. Liefst allevier de namen.
Ik zeg altijd dat ik een gelukkige jeugd heb gehad, en dat moet ook wel zo zijn want ik kan me er weinig van herinneren. Weinig meer dan dat op 6 december mijn naam in chocolade letters op de tafel in de achterkamer lag, naast een heel kinderparadijs aan speelgoed, dat op 23 december nogmaals wat onder de kerstboom lag inclusief adventskalender met chocolaatjes – en omdat de adventtijd voorbij was, voelde ik me gerechtigd al die chocolaatjes achter mekaar op te eten, waar zou ik toch die verslaving vandaan hebben – dat op 31 december oliebollen werden gegeten en nog veel meer, dat we op 1 januari de grootouders bezochten…
Nee dan mijn schoonouders, daar betrof het wel een moetje. Als die nou toen verstandiger waren geweest, had ik nu niet aan dat kreng vastgezeten! O, Eefje, Eefje, wentelteefje.
“Je zit overduidelijk met een autoriteitsprobleem. Ik zou zeggen dat dat met een vadercomplex te maken heeft. Was hij veel weg in je jeugd?”. O dat loensen, ik word er helemaal gek van. Veel weg? Was dat maar waar! Hij was er zodanig dat je nooit eens om hem heen kon, zelfs als hij er niet was.
© Danny Habets, 2007, 2011.